Herinnering
Naam: Fred Mouw
Geboren: 14 maart 1938
Woonplaats: Arnhem
Evacueert met: Moeder, broer en zusje
Route: Beekbergen, Apeldoorn, Zwolle, Apeldoorn, Westerbork 200 km
‘Als onderduikers moesten we stil zijn. Het huis was totaal verduisterd. Ik herinner me ruzies, en dodelijke verveling’
Angst, verraad, mishandeling, honger en verveling tekenen het evacuatieverhaal van Fred Mouw (1938). Na twee weken van zorgen om het lot van vader Mouw zien Freddie en zijn moeder hem met kerst weer terug in Westerbork. Tegenwoordig is Fred daar als rondleider en gastdocent weer ‘kind aan huis’: “Mijn vader zou het fantastisch gevonden hebben.”
“Door de evacuatie van Arnhem in 1944 werden mijn ouders in een ander leven gekatapulteerd. Vanaf die septembermaand waren ze alleen bezig met overleven. Zonder de Slag om Arnhem zouden we de oorlog doorgekabbeld zijn.”
Fred is kind van een orthodox-joodse vader en een gereformeerde moeder. Hij is enig kind, want zijn moeder heeft zich als gemengd gehuwde op last van de Duitsers laten steriliseren. “Mijn vader was directeur bij schoenenfabrikant Huf. Elke maand moest hij bij de SD een vergunning halen. Daarmee mocht hij voor zijn werk toch over straat in Arnhem, Oosterbeek en Velp. Dat was zijn levensverzekering.”
Het gezin woonde aan de Heijenoordseweg. Tijdens de Slag om Arnhem stond een Duitse tank in de voortuin. Het huis werd in één uur kapotgeschoten. “De Engelsen schoten op die tank. Wij zaten twee meter verderop in een kelder, doodsbang voor het kanongebulder.” Als ratten in de val, want de deur was gebarricadeerd. Buren haalden uiteindelijk het puin weg. Toen ze moesten evacueren, greep zijn oma van moederskant in. Zij was een Oosterbeekse verzetsvrouw. “Ineens was ze er, bang dat we dood waren. Zij regelde voor ons een onderduikadres in Apeldoorn.”
‘We werden als voddenbalen en met onbegrijpelijk veel geweld op de vrachtauto gesmeten’
Jodenster lostornen
Onderduiken betekende dat de werkvergunning van vader Mouw geen bescherming meer bood. Fred: “Oma raadde hem daarom aan persoonsdocumenten te vernietigen en zijn Jodenster van de jas te tornen.”
Het gezin ging lopend naar Beekbergen in de grote stoet vluchtelingen. Vader en moeder droegen elk een koffer. Af en toe zochten ze dekking in een greppel, omdat vliegtuigen de evacués beschoten. Freddie zag doden en gewonden. In Beekbergen werden ze opgevangen op een boerderij. Later kwamen daar nog twee oudere Joodse stellen bij: vijftigers en zeventigers.
“Midden in de nacht halen Apeldoornse verzetshelden ons zevenen op”, vertelt Fred. Wegduikend voor patrouilles, door pikdonkere bossen, via tuinen in het verduisterde, doodstille Apeldoorn kwamen ze bij een villa van een gedeporteerd Joods gezin aan de Anna Paulownalaan. Hier doken ze onder. Het verzet bracht eten, drinken en dekens. “Het huis was totaal verduisterd. De gordijnen moesten dicht blijven, we mochten niet stoken, geen geluid maken. Er stond altijd iemand op de uitkijk bij de voordeur. Ik herinner me ruzies. En dodelijke verveling: er was geen speelgoed.”
Verraden door buren?
Fred vermoedt dat ze zijn verraden door buren. Waarschijnlijk nadat zij Freddie in de bosachtige tuin hadden zien spelen. Op 1 december kwam de Grüne Polizei hen ophalen. “Een vrachtwagen kwam de straat in; we verstopten ons tevergeefs in kasten. Er werd op de deur gebonkt, daarna werd die ingetrapt. Als voddenbalen en met onbegrijpelijk veel geweld werden we op een vrachtauto gesmeten. Mensen stonden in een halve cirkel eromheen te kijken.”
Ze werden naar de gevangenis in Zwolle gebracht. Freddie werd alleen in een cel opgesloten en dagelijks geslagen en verhoord: wie bracht hun eten, dekens en drinken? “Ik wist van niets. Mijn ouders werden zwaar mishandeld. De oudere stellen hebben we nooit meer teruggezien.”
Briefje van vader
Fred en zijn niet-Joodse moeder werden de gevangenis uitgezet; buiten de poort troffen ze elkaar. Hij vertelt dat een cipier mijn moeder een briefje van mijn vader in de hand frommelde: ‘Lieveling, ik ga naar Westerbork. Hou je goed, veel liefs. Kussen voor ‘t kind’. “Mijn vader wist dat Westerbork een doorgangskamp naar de vernietigingskampen was.”
De twee liepen terug naar de villa in Apeldoorn. Ze leefden kort op distributiebonnen van de buren. Het verzet kon niets voor ze betekenen. “Mijn moeder vond de situatie uitzichtloos. Na twee weken vroeg ze aan de SD of we naar mijn vader in Westerbork mochten. Ondanks de dreiging dat we op transport gesteld zouden worden. Ik heb met terugwerkende kracht respect voor haar besluit.”
Een dreigende wand
Kerst 1944 kwamen ze in Westerbork aan. “Ik was bang. Ik zag een dreigende wand: een slagboom, een wachttoren, prikkeldraad, fel verlichte barakken.” Zijn moeder werd gevisiteerd en moest al haar sieraden afgeven plus de bankboekjes.
Het gezin werd herenigd, woonde in een grote barak voor negentig mensen met stapelbedden. Later kregen ze een eigen kamer met gewone bedden. “In het kamp heb ik een relatief normaal leven geleid: er waren nog zo’n dertig kinderen. Met een sommige van hen ging ik naar school, speelde krijgertje en voetbalde. Ik heb er vrienden gemaakt die ik mijn leven lang ben blijven zien. Wel voelden we de voortdurende dreiging: wanneer vertrekt er weer een trein naar de vernietigingskampen?”
Op 12 april werden ze door de Canadezen bevrijd. “Mijn vader ontving in mei een brief van het Rode Kruis: zijn ouders, broers, neven en nichten waren in Auschwitz en Sobibor vermoord.” Later bleek dat de jongste broer, getrouwd met een niet-Joodse Duitse, nog leefde. “Hij stuurde een brief naar het kamp: is er nog een Mouw aanwezig?”
102.000 mensen werden vanuit kamp Westerbork gedeporteerd. Na zijn pensionering zette Fred zich in voor hun nagedachtenis: hij doet bestuurlijk werk, geeft rondleidingen en is gastdocent. “Ik ben er nu kind aan huis. Mijn vader zou het fantastisch gevonden hebben.”