Herinnering
Naam: Gerhardus Johannes (Gerard) Gal
Geboren: 5 september 1938
Woonplaats: Heveadorp
Evacueert met: vader Hendrikus Theodorus Gal en Maria Jozephina van Houten, zusje, tweelingbroers, oom Johannes Theodorus Gal, tante Hendrika Johanna Timmermans en drie neven
Route: Lunteren
‘Mijn vader wilde na de oorlog niet meer in Heveadorp wonen’
“Voor mijn ouders moeten de oorlog en de evacuatie verschrikkelijk geweest zijn,” zegt Gerard Gal (1938). “Eerst lagen ze in Heveadorp in de vuurlinie, later waren ze maanden weg van hun eigen huis.”
Zijn vader Hein wilde na de oorlog niet meer in Heveadorp wonen. Hij heeft de eerste maanden na hun terugkeer in het dorp geholpen bij het opruimen en slopen van de oorlogsschade. Hij ging later wel weer werken bij de rubberfabriek in het dorp.
Zijn moeder reageerde relatief nuchter en hard toen hun huis aan de Middenlaan kapotgeschoten was. “Ze had ook een baby van een paar maanden, moest door. Ze was gesloten. Nooit werd er nog over de oorlog gesproken.” Gerard heeft niet geleden, zegt hij. “We waren met familie en de band was nauw.”
Gerard herinnert zich van 21 september 1944 de landing van de geallieerde parachutisten: “Ik zag allemaal witte parachutes met bundeltjes eronder aan de zuidkant van de Rijn.” Dat moeten de Polen zijn geweest, die bij Driel landden om de Britse militairen die in Oosterbeek vochten tegen de Duitsers te ondersteunen.
Tijdens granaatbeschietingen schuilde het gezin – vader Hein, moeder Marie, Gerard, zusje Annie (1940) en de tweeling Jan en Henk (1941) – in de kelder.
Sommige beelden uit de strijd zijn hem bijgebleven. “Bij het schooltje werd op een Duitse officiersauto geschoten. Het dode slachtoffer hing uit de deur.”
Op 11 oktober evacueerde het gezin samen met zijn vaders broer Jan, tante Rieka en de neven Fons, Gerrit en Wim. Ze liepen. Zijn vader had van tevoren spullen verstopt. “Mijn oom had een handkar, daar lag onder meer kleding op. De kinderen mochten om beurten op de kar zitten.” Zijn moeder was zwanger.
In Lunteren vonden ze onderdak in een kippenschuur bij een boerderij op de Schansweg. “Dat was voor mij een totaal andere omgeving. Ik had nog nooit een kip gezien, en op de boerderij was een bokkenkar?!” In de schuur werd een houten wand gemaakt om de twee gezinnen te scheiden. Ze sliepen op stro. “Ik kan me niet herinneren dat er ooit onenigheid was. Misschien was er ergernis, maar mijn moeder heeft die nooit geuit.” De boer zagen ze amper.
Honger had Gerard toen niet. “Mijn vader, oom en neven gingen stropen. Ze zetten strikken waar konijnen, hazen of fazanten in terechtkwamen. Vaak kwamen ze met buit terug.” Zijn moeder en tante kookten suikerbieten op een potkachel, daar maakten ze stroop van. “Als ik nu een potje appelstroop met beetwortelsap opendraai, ruik ik die geur weer en ben ik meteen terug in die tijd”. Toen zijn moeder moest bevallen, is ze op de handkar naar Ede gebracht. 25 januari 1945 is daar Gerards broer Frans geboren.
Op 25 augustus keerde het gezin met een vrachtauto van de firma Leijenhorst terug naar Heveadorp. Zijn vader moest daar 50 gulden voor betalen: Gerard heeft de factuur nog.
“Ik was eerder, de dag nadat de gevechten waren afgelopen, met mijn vader teruggegaan. Dat was een traumatische ervaring. Het huis was foetsie. Van de buitenmuren stonden delen overeind; één muur was nog heel. Het ijzeren ledikant van mijn ouders hing daar met de poten overheen. Een wit ledikant met lakens hing over een vloerdeel.” Het kolenhok zat, tot zijn verbazing, nog vol kolen.
“Mijn vader moest dat aan mijn moeder vertellen: ‘Marie, van het huis is niets meer over. We hebben geen meubels meer, geen herinneringen, alles wat we voor ons trouwen hebben gekocht of gekregen is weg’.”
De familie Gal kreeg een woning aangeboden in Oosterbeek aan de Veritasweg 28. “Daar lag allemaal troep in en de ramen waren kapot. De familie is ons toen te hulp gekomen: zij hielpen met schilderen, opruimen, behangen.” Van de Marshallhulp kregen ze 2.236 gulden om zaken als meubilair te kopen.