Herinnering
Naam: Grad Boumans en Riek van Teeffelen
Geboren: 19 maart 1911 en 9 november 1917
Woonplaats: Arnhem
Evacueert met: Zoon en baby in de buik
Route: Angeren, Duiven, Varsseveld 105 km
‘Mijn zwangere moeder klom via een ladder naar haar slaapplek boven de koeienstal’
Jak Boumans (1945) raakte geïntrigeerd door de plaatsnaam op zijn geboorteakte. Die was niet Arnhem, waar zijn broer Wim in 1941 was geboren, maar Wisch (Varsseveld). In Wisch was het laatste opvangadres van het gezin na de evacuatie. De broers deden onderzoek naar het evacuatieverhaal van hun ouders: Grad (1911) en Riek (1917). Jak interviewde zijn vader voor een levensboek.
Na de evacuatie waren Grad en Riek met de kleine Wim 69 dagen onderweg. Ze legden ruim honderd kilometer af. Jak: “Ze woonden aan de Stadsblokkenweg, aan de zuidkant van de Rijn. Mijn vader werkte bij de steenfabriek Ariëns. Toen de Duitsers op 19 september 1944 fosforbommen op de woningen afwierpen, werd hun huis verwoest. Terwijl moeder, zes maanden zwanger van mij, met de kinderwagen vluchtte, werd ze beschoten.”
“Daar lag ik dus in”, verduidelijkt Wim. “Een kogel sloeg in de duwstang. Die kwam dus heel dichtbij.”
Rode kool met konijn
Het gezin schuilde kort op scheepswerf ASM, totdat de Duitsers hen dwongen verder te gaan, naar Elden. Daar werden ze opgevangen door collega’s van vader. Voorlopig hadden ze onderdak bij stalknecht Nol Genen, die hen volstopte met rode kool en konijn. Alles moest op, want iedereen moest door naar Huissen en Angeren. In Angeren konden de gezinnen Genen en Bouwmans enkele weken verblijven op boerderij Roode Wald. Jak: “Daar zaten ze in een schuilkelder in de boomgaard. Bomen waren omgezaagd en over een gat gelegd. Graszoden vormden het dak.”
‘Voordat ze hun definitieve opvangadres in Varsseveld kregen, waren onze ouders 69 dagen onderweg.’
Maar van de Duitsers moesten ze door naar Doornenburg. Daar moesten ze het Pannerdensch kanaal over, om zich te melden in Zevenaar. Het was 9 oktober. Wim: “Probleem was: de veerpont was gezonken door een zwaar beladen Duitse militaire vrachtwagen. De chauffeur was verteld dat de pont tachtig ton aankon, in werkelijkheid was dat twintig ton.” Duitsers zetten de gezinnen en andere evacués over. Na een nacht in Zevenaar ging een deel naar Doetinchem. De anderen, onder wie het gezin Boumans, gingen naar Duiven. Daar had een zus van een van de evacués een boerderij.
In de rookstoel
Jak: “In Duiven maakten mijn ouders kennis met het plaatselijke schoolhoofd, meester Berendsen. Hij regelde dat mijn moeder naar Varsseveld kon, per boerenkar met paard. Op bevel van de dokter zat ze prinsheerlijk in een rookstoel met een deken om haar benen.”
Bij de Rode Kruispost in Varsseveld ontmoetten Grad en Riek meester Berendsen opnieuw. En weer had hij iets geregeld: een grote boerderij. “De boer wilde eigenlijk niemand opvangen”, vertelt Wim. “Toen mijn moeder de boerin vroeg of zij een paar eieren of wat melk kon kopen, antwoordde ze dat er niets verkocht werd.”
De evacués verbleven in de spoelkeuken. Er stond een potkacheltje met tien stukjes hout, de voorraad voor één dag. Grad en Riek sliepen met de kleine Wim in het stro boven de koeienstal. Wim: “Mijn acht maanden zwangere moeder moest er via een ladder naartoe klimmen. Van de zus van de boer hoorde ze dat er in het woonhuis vier slaapkamers waren. Dat vertelde mijn moeder aan meester Berendsen, die de boer dwong haar een kamer te geven. Anders zou de boerderij afgepakt worden. Die avond sliep ze voor het eerst in maanden weer in een echt bed.”
Met een kraamkoffertje door de sneeuw
Meester Berendsen regelde een beter evacuatieadres: een boerderij aan het Giezenveld C 458. Daar woonde een jong stel, Herman en Daatje Arentsen, met hun kind en een oude moeder. De twee stellen waren van dezelfde leeftijd. Het klikte. Wim: “Mijn vader, zelf een boerenzoon, werkte gewoon mee op de boerderij.”
1 januari 1945, rond middernacht, liepen Riek en Grad met een kraamkoffertje door de sneeuw naar het rusthuis annex noodhospitaal aan de Doetinchemseweg in Varsseveld. Daar werd een dag later Jak geboren.
Varsseveld werd op Goede Vrijdag bevrijd. Grad, inmiddels grenswacht, ging met een dienstfiets naar Arnhem om te zien wat er over was van hun huis. Niets. “De kelder was nog heel; hij zag de uitzet met het trouwservies nog liggen. Die wilde hij later meenemen, maar de volgende dag bleek alles weg.”
In mei 1945 regelde Grad dat zijn vrouw en kinderen naar zijn ouders in Dreumel konden. Omdat ze terug wilde, liftte moeder Riek elke week naar Arnhem voor een woonvergunning. Na vijf weken kreeg ze er een voor Tulpstraat 9. Terwijl ze het huis sopte, kwam de oude bewoonster terug. Het werd inwoning. Na de geboorte van zoon Ton in 1948 werd het krap aan de Tulpstraat. Wim: “De wijkagent bedacht een oplossing: de oorspronkelijke bewoonster eiste bij de rechtbank woninguitzetting van het gezin. Na twee zittingen werd gevonnist: binnen 24 uur ander onderdak. Toen kregen we een noodwoning op de Geitenkamp.”
In de overlevingsstand
Jak vertelt dat zijn vader na de interviews voor zijn levensboek nooit meer over de oorlog heeft gepraat. Moeder Riek stond volgens de broers in de overlevingsstand. Wim: “Ze regelde dingen altijd meteen, want je wist maar nooit. Over de oorlog praatte ze niet. Toen ze op 17 september 1944 in de kleine Eusebius de mis volgde, werd de omgeving gebombardeerd. Volgens mijn vader heeft ze daar verschrikkelijke dingen gezien. Mensen zonder hoofd of armen. Liggend of vallend heeft ze mij bij iedere aanval telkens onder zich gelegd.”