Herinnering
Naam: Johannes Reinardus (John Joep) Visser
Geboren: 9 september 1932
Woonplaats: Arnhem
Evacueert met: vader Johannes Franciscus Visser en moeder Reinarda Jacobsen
Route: Beekbergen, Veenendaal
Rode draad van het leven
John Visser (09-08-1932) was pas 12 jaar tijdens de Slag om Arnhem. , De evacuatie heeft een diepe impact gehad op het leven van deze Arnhemse stadsjongen. Jarenlang zweeg hij, maar nu praat hij over zijn ervaringen. “Als ik nu naar televisie kijk en ik zie daar een jongetje van 12 jaar uit Oekraïne lopen, dan denk ik ‘Jongen wat moet jij nog een boel meemaken’”. Duidelijk aangedaan vertelt hij over de rode draad door zijn leven, de evacuatie. We gaan terug naar 17 september 1944 naar de West-Peterstraat 54, Klarendal, in Arnhem.
Op 17 september 1944 hoorde John gebulder van boven. Hij rende naar buiten. In de verte zag ik, dat de lucht bezaaid was met vliegtuigen. Ik zette de ladder tegen het schuurtje en klom op het platte dak. Zo gaaf, wat een kabaal en wat waren ze groot!” Waar Arnhem denkt bevrijd te worden, verandert de normaal rustige stad binnen enkele uren in een oorlogsgebied.
Dood dichtbij
De evacuatie voor onder andere Klarendal; begon op 25 september met de opdracht: richting Apeldoorn. Hij vluchtte met zijn ouders. Aan het rechtergedeelte van de weg zag hij kruiwagens, bakfietsen, de gekste dingen, gevuld met bagage. Wat neem je mee als je in de veronderstelling bent maar een paar dagen weg te zijn?“. Mama had een koffiemolentje meegenomen”. Aan de linkerkant van de weg reden Duitse vrachtwagens met munitie die worden beschoten door Engelse vliegtuigen. “Wij vormden een levend schild voor de Duitse militaire colonne die ons passeerde”. John slikt, haalt adem en gaat verder. “Ik was bang van die explosies en het geschreeuw en gedoe. Doden en gewonden lagen langs de kant van de weg. Wij liepen door het bloed en de Duitse soldaten riepen: ‘Weiter machen’!’”
De tocht duurde lang. Bij het kerkje in Beekbergen werd het gezin gekoppeld aan een boerengezin. “Ik zag bij de boerderij, een paard, een paar koeien en dacht ‘Nah das hartstikke mooi’”.
Een week later hielden de Duitsers een razzia. “Mijn vader en nog een paar mannen klommen de kersenbomen in, terwijl de Duitse soldaten rondvroegen: ‘Wo sind die Männer?’ ‘Die sind an der Arbeit fur die Deutschen’, antwoordde John angstig. Plotseling viel het oog van een van de Duitse soldaten op een gele overal en… ‘tatatata’. “Ik schrok me wezenloos. Terwijl het stof opwaaide van de kogels, werden de mannen met geweren en geweld de vrachtwagen in gestampt.”
Koude hongerwinter
Moeder en John vertrokken naar familie in Veenendaal. Het huis bleek al gevuld met evacuees uit Wageningen en ingekwartierde Duitse soldaten. Moeder en zoon hadden geen recht op voedselbonnen en de hongerwinter was begonnen. “Het lag niet in mijn aard, maar ik werd aangezet tot stelen”. In spertijd werden aardappels, waterknollen en alles wat eetbaar gejat. Dit deed John samen met zijn oom. De koffiemolen die moeder mee had genomen komt ineens van pas: “Het koren konden we hierin malen en daar maakten we brood van of we deden het in de soep.”
Negen lange en koude maanden van schooien en stelen verstreken. Een groot gedeelte van Nederland werd bevrijd, maar Veenendaal was nog bezet. Op 9 mei kwam voor hen ook de bevrijding,. John opende nietsvermoedend de deur van zijn onderkomen. “Daar stond hij, vermagerd in een blauwe overall met een schop in zijn hand: mijn vader” John vloog hem blij en in tranen in de armen.
Droevige bevrijding
Aan de bevrijding heeft John vooral droevige herinneringen. “Op straat werden meisjes die wat met Duitsers hadden gehad onder luid gejoel kaalgeknipt. Dat vond ik vreselijk. De grote mensen vierden feest, maar als 12-jarige jongen begreep je dit niet”. Juni 1945 stopt er een vrachtwagen voor het huis in de wijk Patrimonium in Veenendaal waar het gezin verbleef. “Mijn oom, hij kwam ons ophalen met bestemming: Arnhem”
Net voor Arnhem werden ze afgezet. De stad was een puinhoop. “Ik zag wat huizen met wapperende gordijntjes, alles was in elkaar geschoten.” Eenmaal thuis keek het gezin elkaar vol ongeloof aan. “Daar sta je dan in een woonkamer. Met niks. Alle meubels weg”. John valt even stil. “Geen potten en pannen. Een gat in het dak. Vloerbedekking weggetrokken, planken losgebroken”. Het huis was geplunderd.
De maanden erna zag hij overal dwalende mensen langs de kapotgeschoten wegen. “Uit nieuwsgierigheid gingen we dan, met vriendjes, de puinhopen van de stad in. Kelders werden uitgepluisd en daar werd van alles gevonden Helmen, enkelstukken, granaathulzen, noem het maar op. “Ik dacht dat ik een pannetje had, maar dit bleek een landmijn te zijn. Dus gevaarlijk was het ook nog”. Van de resten parachutes uit de bomen in Oosterbeek werd kleding gemaakt. Net als van de meelzakken van de Amerikanen.
‘Bemoei je met je eigen’
De jaren na de evacuatie dacht hij: “We hebben het gehad” Als hij erover sprak werd er gezegd ’jongen wat weet jij er nou toch van, bemoei je met je eigen…’ “Natuurlijk weet ik er wat van, als 12-jarig jongetje heb ik het meegemaakt en kennelijk opgeslagen. Dit loopt als rode draad door mijn leven”. Ook kwam hij af en toe met een schuldgevoel terug in Veenendaal. Zal ik die boer vertellen dat ik aardappels gegapt heb?” Toch deed hij het niet. “Misschien kreeg ik wel een pak op mijn donder”.
John hoopt door de jaren heen de bommen en het geweld een keer te vergeten. Maar ’s nachts schrikt hij nog regelmatig wakker. “Ook daar raak je weer aan gewend. De sirenes – ooh dat was een verschrikkelijk geluid. Gelukkig hebben ze dit geluid later veranderd. Als kind ben je bang en angstig, vooral met bombardementen. Die angst neem je mee, je leven lang”.