Herinnering
Naam: Karel Beesemer
Geboren: 2 maart 1935
Woonplaats: Renkum
Evacueert met: Oorlogspleegmoeder en haar ouders
Route: Veenendaal 21 km
‘Na de oorlog wist ik niet meer hoe ik eigenlijk heette’
Dat Karel Beesemer ‘gewoon’ 80-plus is geworden, mag een wonder heten. Als joods kind in Amsterdam ontkomt hij in 1941 aan de deportatie naar Westerbork. Zijn ouders en broers Jaap en Appie niet. Zij werden uiteindelijk in Auschwitz vermoord. Karel (1936) duikt onder in Renkum en kreeg de naam Karel Broekhuizen.
Wiebelende parachutisten
Karel zat sinds 20 december 1943 ondergedoken in Renkum bij de familie Van Dijk: opa, oma en tante Truus. Hij was zogenaamd een weesje uit Rotterdam, wiens ouders bij het Duitse bombardement waren omgekomen. Ze gaven hem de naam Karel Broekhuizen.
In Renkum maakte Karel Operatie Market Garden mee. Hij herinnerde zich nog dat vliegtuigen met een kabel een zweefvliegtuig voorttrokken. En parachutisten die uit andere vliegtuigen sprongen, en het lawaai van schieten. “We schrokken toen een grote sleepkabel dwars door het dak sloeg van de schuur achter ons huis. Die kabels werden losgegooid zodra het zweefvliegtuig ging landen op de Renkumse heide.”
Toen een Engels vliegtuig werd geraakt door Duits afweergeschut, sprong de bemanning eruit met parachutes. “Ze zweefden over ons huis. Duitse soldaten stonden in onze tuin met geweren te schieten op die weerloze jongens. Ze wiebelden om niet geraakt te worden. Ik bad God dat ze heelhuids de overkant van de Rijn zouden bereiken.”
Tijdens de slag sliepen ze in de kelder: “allemaal knus bij elkaar”. Britse en Duitse sluipschutters slopen rond het huis. Was het rustig, dan zocht Karel naar granaatscherven en hulzen.
‘Mijn leven werd vanaf 1941 bepaald door mij vreemde volwassenen. Zij hebben goed voor me gezorgd’
Toen ze moesten evacueren, was hij bezorgd dat zijn hulzen en granaatscherven gestolen zouden worden. Hij begroef ze in het regenputje.
Snurkende barones
Tijdens de uittocht zat Karel prinsheerlijk achterop de fiets bij tante Truus. “Ik was niet bang, maar was me er wel van bewust dat dit niet normaal was. We hoorden ontploffingen links en rechts. Truus zette er de vaart in. Richting Bennekom-Ede, door de bossen.”
Via Ederveen gingen ze naar Veenendaal, waar ze bij de familie Kemperman aan de Kerkewijk belandden. Karel ziet nog voor zich hoe daar de Duitsers langsfietsten. “Ze droegen hun revolver niet in de holster. Dat ding hing los voor de borst aan een touwtje.”
Bij de Kempermans sliepen ze met meerdere evacués in een grote kamer. “Mij was verteld dat één van hen, een oudere dame, een barones was. Ik dacht: een heel deftig iemand. Toen we gingen slapen, bleek ze heel hard en doordringend te snurken. Hoe dát nou kon…”
Gebraden paardenvlees
In Veenendaal zag hij luchtgevechten tussen de Britten en de Duitsers. “Een keer viel een geallieerd gevechtsvliegtuig een transport met paard en wagen aan; het dier werd dodelijk getroffen. Mensen sneden een stuk vlees van het paard. Ik vond dat zielig, maar smulde later van het gebraden paardenvlees.”
Hij hoopte ook te smullen van pannenkoeken, toen een medebewoner een zak meel op een Duitser had veroverd. “Ik zei: ik kan er tien op. Maar na anderhalve pannenkoek zat ik vol, zoveel eten lukte niet meer.”
Karel speelde in de tuin, toen een geallieerde jeep stopte. “Ik kreeg een hand vol sigaretten en liep ermee naar ome Henk, een evacué. Dat was de bevrijding! De geallieerden kwamen vanaf Rhenen aanrijden met tanks en gevechtswagen. Indrukwekkend.”
Losgeslagen kinderen
Na de oorlog lag de Dorpsstraat aan puin. “Ons huis was beschadigd, maar we konden er eten, zitten en slapen. De weckpotten waren kapot of verdwenen, waardevolle spullen gejat.” Op school zat hij in een klas met losgeslagen kinderen, die allemaal iets vreselijks hadden meegemaakt.
“We waren gefascineerd door uniformen en wapentuigen. In heel Renkum waren er ‘legertjes’. Hoe ik eigenlijk heette, wist ik niet meer. Beesemer?” Ook in 1950 lagen er nog steeds granaten, patronen, wapens voor het oprapen. “Als de Rijn laag stond, kon je een kruiwagen volladen. Mijn vriendjes Herman, Jaap, Joop en Gijs gingen op zoek. Ik bleef die dag thuis. Ze hadden ‘een ding’ gevonden, een zware mijn die met een daverende knal ontplofte. Jaap was meteen dood. Herman was zwaargewond en stierf kort daarna in het ziekenhuis. Joop miste een been en Gijs miste ‘slechts’ enkele tenen. De begrafenis van Jaap en Herman zal ik mijn leven lang niet vergeten.”
Karel schreef zijn herinneringen op, en geeft lezingen over zijn verleden. “Ik blijf vertellen, uit plichtsbesef. Je moet het verhaal levend houden. De oorlog kan ik nooit vergeten, al probeer ik het weg te duwen. Ik snap er geen zak van. Als ik me probeer voor te stellen wat mijn ouders in hun laatste momenten hebben meegemaakt…”
“Mijn dochter vroeg: hoe heb je het als kleine jongen ervaren om weg te zijn bij je moeder? Heb je haar niet vreselijk gemist? Het antwoord wist ik niet, misschien heb ik het onbewust weggedrukt. Mijn leven werd vanaf 1941 bepaald door mij vreemde volwassenen. Zij hebben goed voor me gezorgd.”