Herinnering
Naam: Marijke Margarethe Antoinette Brunt
Geboren: 2 oktober 1940
Woonplaats: Arnhem
Evacueert met: vader Gerrit Brunt, moeder Ina Petronella van der Hiel en twee broertjes
Route: Huize Sonnevanck
‘Griezelen na de uittocht en na de bevrijding.’
Gezondheid speelde tijdens de evacuatie een belangrijke rol in het gezin van Marijke Brunt (1940). Marijke en haar moeder hadden beiden in 1943 kinderverlamming gehad –gelukkig zonder gevolgen. Haar jongere broertje Ewout was veel te vroeg geboren en pas enkele maanden oud.
Marijke geeft vooraf een waarschuwing: “Niet alle herinneringen zijn betrouwbaar. Ik was klein, 4 jaar. Dingen zijn me later verteld. Dat kan een vertekend beeld geven.”
Tijdens de evacuatie vertrok haar vader Gerrit, die een ontheffing had, op zijn motorfiets met Marijke en haar oudere broer achterop uit Arnhem. “Mijn moeder ging lopend, met de kinderwagen waar mijn broertje in lag. Bovenop de kinderwagen lag een baal kleren, gewikkeld in een blauwe lap.”
In Eerbeek was de sfeer angstig. “Ik vond het griezelig dat mijn moeder er niet was. We maakten ons ook zorgen over de kleine Ewout.”
Haar vader ging weer weg op de motor, vermoedelijk om zijn vrouw Ien te zoeken. Die vertelde later dat het lastig lopen was op de Middachterallee tussen De Steeg en Ellecom, daar lagen bomen om. “Het moet voor haar een uitputtende tocht zijn geweest. Zij was zwak.”
Papierfabrikanten
De familie Brunt was uitgenodigd door de familie van Marten Cornelis Sanders: “Oom Kees en tante Jo. Zij hoorden bij de plaatselijke groep papierfabrikanten. Oom Kees vond ik toen een brommerige oude man. Tante Jo was heel lief, sociaal, toegankelijk, zorgzaam.”
Het gezin sliep met z’n vijven in één kamer. Marijke in een rookstoel waarvan de leuning platgelegd was; de kussens schoven vaak uit elkaar. ”Overdag waren we samen met iedereen in huis. Mijn moeder zei later: Je zat op elkaars lip en tante Jo regelde alles. Maar we waren goed met elkaar. Na de oorlog zijn we er nog vaak geweest.” In de grote woning, huize Sonnevanck, logeerden mogelijk evacués. Boven de garage zat een onderduiker.
Later kreeg de familie Sanders inkwartiering van Duitse officieren. “Die vorderen de helft van de benedenverdieping. Soms stond hun gangdeur open, dan kon je binnenkijken. Mij was verteld dat ik niet met hen mocht praten.”
Haar vader Gerrit richtte samen met juffrouw Ehrenfeldt in een school een spreekkamer en een kraamkliniek in. “In de nalatenschap vond ik een tekening die een oud-patiënt gemaakt had van de kliniek met een kachel, een gordijn, een stoel.” Na de oorlog, toen haar vader weer praktijk hield in Arnhem, had hij heel wat patiënten uit Schaarsbergen die hij uit Eerbeek kende. “Eerbeek telde 3.000 inwoners en 3.000 evacués”.
Kippenhokken
Hij bezocht evacués ook op hun opvangadressen: ze verbleven zelfs in kippenhokken of op een zolder. “Later hoorde ik dat mijn moeder een keer in verpleegstersuniform terug naar Arnhem is gefietst om instrumenten op te halen. Mijn vader was druk. Mijn moeder had het vooral fysiek zwaar. Ze was ernstig ziek geweest, werkte mee in het huishouden en had de zorg voor drie kleine kinderen.”
Tante Jo maakte Jan in de zak – een gerecht waarbij meel in een doek wordt gekookt. “Dat hoort met krenten, stroop en boter, maar dat was er niet. Ik vond het daarom net stopverf. De onderduiker kookte soms bietenstroop. Daarmee was het net iets minder vies.” Marijke had vaak trek. “Geen honger, maar ik lustte altijd nog wel meer.” Soms aten ze geit; haar vader had dan een stuk gekregen na een bevalling. Haar babybroertje Ewout leefde een tijdje op suikerwater. “Tot zijn tiende was hij een bleekneusje.” Toen hij 1 jaar werd, bakte hun moeder voor hem als cadeau een eierkoek, van eierpoeder. “Die mocht hij helemaal zelf opeten, in de box. Ik keek daar met een schuin oog naar, want hij verkruimelde alles.”
Hitlerpop
Aan de bevrijding heeft Marijke een doodenge herinnering. ’s Avonds was er een vreugdevuur. “Bovenop een brandstapel stond een pop die Hitler voorstelde. Gelukkig werden de kinderen een dag later rondgereden met paard en wagen. Ik mocht op de bok zitten, zag de kont en de staart van het paard bewegen.”
Naar hun huis aan de Mesdaglaan konden ze niet terug, want militairen hadden erin huisgehouden. “De inhoud van de weckpotten was in de piano gegooid.” Ze kregen twee andere woningen aangeboden: het werd de Van Heemstralaan in Arnhem.
Meubels kregen ze via een centrale boedelbank. Die meubels kwamen wel met een voorwaarde: als de rechtmatige eigenaar zich meldde moesten de meubels worden teruggegeven. De stoelen die haar ouders voor hun trouwen hadden gekocht, hebben ze teruggevonden. Ze staan nu bij Marijke in de keuken. Verder heeft ze nog een linnenkast uit haar ouderlijk huis. “In hun nieuwe huis vonden mijn ouders Duits serviesgoed met hakenkruizen erop. Dat hebben we gebruikt.”
“Alle ruiten in de Van Heemstralaan waren kapot; we kregen glas voor één kamer. In de woonkamer zat geen vloer meer. Daar mochten we niet naar binnen. Toen ik eens in de deur stond, keek ik zo de kelder in.”
Ze speelde buiten, tussen de ruïnes. “Achter ons huis waren overgroeide fundamenten. Op weg naar school stonden huizen waarvan de gevels konden omvallen.” De grote kerk, de Eusebius, lag ook in puin. “Mijn moeder zei daarover: daar is je broer gedoopt.”