Herinnering
‘Een evacuatie op klompen’
“Tijdens de evacuatie vluchtte Thea Bouhuijs (1931) als dertienjarig meisje eerst naar Velp en daarna, op klompen, naar Ede. Haar moeder had maar heel weinig ingepakt. “Het was maar voor en paar dagen, hadden ze gezegd.” Thea hield haar belevenissen bij in dagboek, waaruit ze nu voorleest aan haar kleinkinderen.
“Het leek wel sneeuw, maar het was zilverpapier!” Spelend aan de Velperweg in Arnhem zag Thea hoe stroken zilverpapier naar beneden dwarrelden. Ze waren uitgeworpen door vliegtuigen van de geallieerden om de Duitse radars te ontregelen. Het luchtalarm klonk en Thea snelde naar de schuilkelder. “Ik was nog maar nauwelijks binnen of de bommen vielen”, herinnert zij zich.
De dagen daarna sliepen ze met het hele gezin in de woonkamer: vader en moeder, Thea en haar broertje Wimmie. “Ik had mijn kleding aan. Mijn schoenen stonden naast het bed, klaar om naar de schuilkelder te vluchten, mocht het luchtalarm afgaan. Het was allemaal zo eng. Als ik bang werd, kroop ik bij vader in bed, voor dat kleine beetje bescherming dat mij rustig maakte.”
Bontjas als deken
Er was geen elektriciteit meer, brandende huizen konden niet geblust worden: de situatie werd steeds erger. Toen kwam het bevel van de Duitsers om te evacueren. Samen met twaalf familieleden ging het gezin naar Velp. De grootouders werden geduwd op een handwagen. “Het was maar voor een paar dagen, hadden ze gezegd. Daarom had moeder alleen een bontjas, leren jas en verder een lepel, mes en vork ingepakt. De bontjas heeft de hele evacuatie als deken gediend.”
‘Moeder had alleen een bontjas, leren jas en verder een lepel, mes en vork ingepakt. De bontjas heeft de hele evacuatie als deken gediend’
Na tien dagen kwamen er in de straten van Velp aanplakbiljetten met de mededeling dat alle geëvacueerde Arnhemmers weg moesten. Er was niet genoeg eten en te weinig plek. Opnieuw werd een handkar vol geladen en vertrokken ze naar Ede. Thea op klompen. “Op de Roosendaalselaan zagen we tanks. Je kon zien dat er was gevochten, want de rubberen banden lagen op de grond.” De route van Velp naar Ede ging bergop, een zware tocht. Bovendien was het een race tegen de klok met het oog op de spertijd.
Slapen op een kleine divan
In Ede verbleef het gezin eerst bij kennissen. Tot ze een huis kregen waar ze tijdelijk konden wonen. Hier zaten ze met z’n allen in de woonkamer. Het huis was gebombardeerd en nog maar deels bewoonbaar. “Elke nacht kroop ik op de divan. Die was een beetje klein, maar ik kon liggen.” Vader, moeder en Wimmie lagen op een tweepersoons opklapbed.
Op zeker moment moesten alle mannen zich melden om loopgraven te graven in de omgeving. “Vader had astma, dus hij werd op kantoor gehouden om iedereen in te schrijven en het weekloon uit te geven.”
Thea vulde haar dagen met bijvoorbeeld het sprokkelen en zagen van hout zodat het gezin de woonkamer kon verwarmen. “Tot driehonderd tellend heen en weer met de houtzaag en dan viel er weer een schijf van een boom op de grond.”
Ook stond ze soms urenlang in de rij bij de kruidenier, want alles was op de bon. Of ze probeerde bij boeren in de buurt aan eten te komen, maar bij de grote boerderijen werd ze weggestuurd. “Ik had een broek aan en dat mocht niet van de kerk. Gelukkig kreeg ik bij andere boerderijen wel melk of mocht ik een boterham mee-eten.”
Bevrijd!
De laatste nacht brachten ze door in de schuilkelder in de tuin. “In de verte hoorde je het schieten. Wat gebeurde er toch? Bleek dat Nederland werd bevrijd!” De weken erna liepen militairen het gebombardeerde huis in en uit. “Ze gebruikten de keuken in het tuinhuisje om de geallieerde soldaten te verzorgen. Op de bovenverdieping van het huis konden ze rusten.”
In juni ging vader terug naar Arnhem. Alle meubels waren weg, er zat een groot gat in het dak, en ook de keuken was getroffen door een granaat. Alles moest opnieuw worden opgebouwd.
Alleen een stoeltje en een nachtkastje werden teruggevonden. Overal liepen muizen en ratten, aangetrokken door het achtergelaten voedsel. Vandaag de dag kan Thea niet kijken naar de beelden uit Oekraïne. “Zo was Arnhem ook: alle huizen kapot. Het komt allemaal terug.”
Na de oorlog bracht Thea veel tijd in bed door; ze had geelzucht. Toen ze eindelijk weer naar school kon bleek dat ook de school er gehavend bij stond. “Ik liep soms door natgeregende gangen.” Pas in 1950 was de school hersteld en kreeg ze weer les in een normaal klaslokaal. “Ik kan me dat nog goed herinneren.”
Dankbaar zijn
Zoveel als kinderen nu hebben, zo weinig had Thea vroeger. “Geen speelgoed, geen nieuwe kleding, niks. Twee truien, een broek en sokken met gaten erin. Daar moest ik het mee doen. Niets was vanzelfsprekend. Ik had dansles op schoenen van mijn moeder. Te groot, maar wel met een hakje eronder.”
Haar dagboek staat vol met deze en andere belevenissen. Ze leest er nu uit voor aan haar kleinkinderen. “Ik vertel ze dan ook dat ze blij moeten zijn met wat ze hebben. En dankbaar.”